dinsdag 5 maart 2013

Deel 2 van het verhaal van Loewie en het mysterieuze boek

2. Het bos van de vallende hemel (door Kristien Dieltiens)

‘Ga naar het bos van de holenbeer en kom pas terug als de hemel zoveel keer is gevallen als er tanden aan de ketting zijn.' ‘Hoe moet ik...?' Hij kreeg de kans niet om vragen te stellen. ‘Zwijg! Als je terugkomt, ben je een man en dan zullen we naar je luisteren. Ga nu!' Loewie wist dat er niets anders op zat dan te gaan. Hij sprong van rots tot rots tot hij beneden was. Daar begon het donkere bos. Nergens waren er paden. Overal moest hij zich een weg zoeken door het struikgewas. Het werd steeds donkerder en zijn benen trilden. Wat moest hij doen? Hoe moest hij een man worden? Waar moest hij zijn naam vinden? Wat moest hij doen met de dingen die hij had gekregen? En wat was er aan de hand met de hemel die ging vallen? Iemand moest hem helpen. De amulet! Alleen Janne kon hem helpen. Hij zette zich neer en draaide aan de amulet. De steen lichtte en Loewie fluisterde: ‘Janne, neem het boek van de prehistorie!' Hij herhaalde de raadselachtige opdracht en hij hoorde van op een afstand hoe Janne sakkerde in zichzelf. Hij kon zich voorstellen hoe ze nu in het boek aan het bladeren was.

Ze leek ver en toch ook dichtbij toen ze eindelijk het antwoord voorlas.

‘Loewie, ik weet wat je moet doen en hoe je de voorwerpen moet gebruiken. Luister goed!'

Hij luisterde aandachtig. Toen de zon onderging trok hij nog dieper het woud in. Sommige bomen waren al kaal. Hun takken leken op griezelige armen die hem wilden grijpen. Overal hoorde hij geluiden van dieren. Waren het wolven? Of beren? Stel je voor dat hij in een hol van een beer terecht kwam? Loewie rilde, het donker maakte hem bang. Hij moest een open plek vinden in het bos! Met een stok klopte hij het struikgewas om zich heen plat. Wat verder was een stukje grasland met iets minder bomen. De volle maan stond pal boven zijn hoofd en maakte het donker iets minder angstaanjagend. Met zijn handen en zijn vuistbijl groef hij een put. Niet te groot, want een beer vangen, daar waagde hij zich niet aan. Het geritsel overal in de struiken kwam akelig dichtbij. Hij dekte de put af met takken en bladeren en verstopte zich hoog in een boom.

Hopelijk was hij hier veilig, maar hij mocht zeker niet in slaap vallen. Er kwam een wolk voor de maan, even werd het aardedonker en opeens begreep hij dat ‘als de hemel valt' de donkere nacht betekende. Hij moest hier dus drie nachten blijven. Het geluid van een dier dat op zoek was naar voedsel kwam dichterbij. Oef, de wolk schoof weg en in het maanlicht zag hij een jong everzwijn dat op zoek was naar truffels. Vanuit de boom gooide hij met zijn steenslinger een kei naar het zwijn. Bijna raak!

Het dier schrok, sprong opzij en viel luid krijsend in de val. Loewie's hart bonsde. Hij had helemaal geen zin om een dier te doden, maar nu moest het. Het everzwijn in de put krijste. Vlug klom hij naar beneden, legde wat dorre bladeren op elkaar en ketste de twee stenen, de piriet en de vuursteen tegen elkaar. De vonken deden de droge bladeren smeulen.

Nu kwam het allermoeilijkste. Buiten enkele lastige muggen had hij nog nooit een dier gedood. Met enkele stevige halmen maakte hij de speerpunt vast aan een tak.

Hemeltje lief! Waar was hij terecht gekomen? Loewie keek om zich heen. Hij stond op een kale berg met achter hem een opening in een rots. Nergens een huis of een straat te bekennen. Alleen maar bruingekleurde bossen met hoge bomen en hier en daar stukken moerassig land. In de verte zag hij een feloranje gloed vlak boven de zeelijn. In een plas op de rots zag hij zijn spiegelbeeld.

Was hij dat, met die rare kleren aan? Hij leek wel op een oud dametje met een bontjas aan, waarvan de mouwen waren weggevreten door de motten. Aan zijn voeten waren leren lappen vastgebonden met halmen. Het enige dat hij van zichzelf herkende was zijn rode haar en de amulet om zijn hals. Hoelang was hij hier al? Janne was nergens te zien. Hij moest hier dringend weg! Maar hoe? Als hij hier wilde weggeraken, moest hij bewijzen dat hij niet bang was.

Opeens zag Loewie dat hij niet alleen was. Naast hem stond een man met een rode haardos en een baard die al in weken niet was bijgeknipt. Hij leek op opa. Wat verder zat een oude vrouw dicht bij het vuur en schraapte een dierenhuid schoon. Een jongere vrouw gaf haar kind de borst. Naast haar lag een baby op een pelsvacht te slapen. Enkele kinderen schopten tegen een opgevulde blaas. Twee mannen gooiden kleine botjes omhoog en vingen ze met de rug van hun hand terug op. Een vrouw haalde ingewanden uit een vis en bracht ze naar een oude man - hij leek honderd jaar - die op het uiterste puntje van de rots zat.

Hij wenkte naar hem. Loewie zette zich aarzelend naast de oude. ‘De geest van de vis zegt dat je nu moet gaan, Eersteling. Het dier dat voor je valt, zal jou je naam geven. Dood het! Hier is alles wat je nodig hebt.' De oude man gaf hem een scherpe vuiststeen, een speerpunt, een leren slinger en twee kleinere stenen. Hij schoof een halsketting met drie tanden over het hoofd van Loewie.

Oh, wat had hij een hekel aan dit deel van de opdracht. Kon hij nu maar terug naar de bib en naar opa en Janne. Zijn ogen prikten van de slaap en van de rook. Hij moest het dier uit zijn lijden verlossen. Nu! Met een goedgemikte stoot doodde hij het everzwijn. Met de scherpe kant van de vuistbijl vilde hij de stekelige huid eraf en spande het op aan enkele takken. Hij sneed repen varkensvlees af en roosterde ze op een steen in het vuur. Het stilde zijn honger. Met zijn handen, schepte hij water uit een beek en dronk om zijn dorst te lessen. Zo bracht hij drie dagen en nachten door. Afwisselend wakend en dommelend op een grote tak van een boom.

Na de derde dag trok hij gewapend met twee everzwijntanden en met de opgespannen huid, terug naar de grot. De oude man stond hem op te wachten. ‘Eersteling, je hebt de opdracht uitgevoerd. Je bent nu een man en een echte jager. Voortaan heet je Wildvark. De tanden van het everzwijn zullen geluk brengen.'

Loewie kreeg de kans niet meer om iets te zeggen. De amulet lichtte op en opeens...

De opdracht vandaag is:

WELKE GEWOONTE UIT DE OERTIJD ZOU JIJ GRAAG BEWAREN TOT VANDAAG? EN WAAROM?

Het antwoord op deze vraag kun je sturen naar bibliotheek@zwevegem.be. Je kunt het ook posten op onze facebookpagina of reageren op dit blogbericht en ons zo je antwoord bezorgen.

Morgen aflevering 2.
Je kunt het verhaal van Loewie en de opdrachten ook volgen op de website van de bib.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten